Zoek teksten, afbeeldingen, video's

Hallo, deze site is gebouwd door Kris Merckx. Heb je zelf digitale hulp of ondersteuning nodig als particulier, bedrijf, VZW, school of vereniging? Bel me op 0497 94 40 81

Voor genezing en aflaat
Het ontstaan van de bedevaart in Hakendover

Hakendover is één van de weinige nog resterende 'succesvolle' middeleeuwse bedevaartplaatsen zoals bijvoorbeeld Santiago di Compostela, maar kleinschaliger. Het doel van een bedevaartplaats was vaak “genezing”. Hakendover was op dat vlak een “allround” bedevaartplaats. Je kon in Hakendover voor tal van 'problemen' terecht, niet voor één specifiek. Volgens oude mirakelverhalen kwamen doden tot leven, duivels werden uitgedreven...

Bedevaarders nemen takjes mee van een spikdoorn, water van de bron, grond van het kerkhof. Ze kwamen en komen bidden voor genezing van hun kinderen, familieleden of dieren. Meestal komt slechts één van die elementen voor in een bedevaartplaats. Deze cultus bevat echter een uitzonderlijke hoeveelheid verhaalmotieven. De verhalen over een heilige boom, een zijden draad die een vruchtbare plek in volle wintertijd omspant, de paardenprocessie... zijn volgens sommigen restanten van voorchristelijke godsdiensten. Maar bewijzen zijn daar niet voor.

Wat weten we echt over middeleeuwse bedevaarten en meer bepaald over de bedevaart van Hakendover?

Bedevaarten: een vorm van geneeskunde

Bedevaarders nemen aarde van het kerkhof mee.

De westerse samenleving had eeuwenlang te kampen met epidemieën, ziekten en natuurrampen. De medische kennis was bijzonder beperkt. Misoogsten met hongersnood tot gevolg vormden een reëel gevaar. Het gebrek aan voedsel, de eenzijdigheid ervan en de gebrekkige hygiëne, maakten de mensen nog kwetsbaarder en gevoeliger voor ziektes.

Karen Dochez schreef hierover: “Ziekte en dood waren overigens het terrein van God. Er waren twee soorten geneeskundigen. Vooreerst had men de theoretici, de doctores medicinae. Volgens hen werden ziekten veroorzaakt door wijzigingen in warmte, koude, droogte of vochtigheid. Daar werden bovendien demonen, geesten en allerlei bijgeloof aan toegevoegd. Problematisch in verband met deze gebrekkige kennis van ziekten was dat contacten tussen geleerden onderling erg moeizaam gingen. Naast deze officiële geneeskundigen stonden de barbiers-chirurgijnen als practici klaar om de mensen te helpen. Deze meesters deden allerlei ingrepen met het mes, verzorgden wonden en zweren, behandelden breuken en voerden ook amputaties uit. Er was geen contact tussen de doctores en de chirurgijnen. Eén van de gevolgen van deze geringe medische kennis was dat voor de middeleeuwer het begrip dood-zijn breder werd opgevat dan nu het geval is. Zo zijn er verscheidene gevallen in de mirakelverhalen terug te vinden waarbij het slachtoffer even goed bewusteloos of schijndood kan geweest zijn.”(1)

Het middeleeuwse geloof bestond uit een combinatie van christelijke en niet-christelijke elementen. De heiligenverering was niet in eerste instantie door de Kerk opgelegd, maar vrijwel spontaan ontstaan. Het geloof van de middeleeuwse mens bevatte naast christelijke elementen ook heel wat magische rituelen.

Bedevaarten kenden vier belangrijke vormen: bedevaarten uit louter vroomheid, strafbedevaarten die door de Kerk of de wereldlijke overheid waren opgelegd, bedevaarten met de bedoeling om een bepaalde gunst of genezing te verkrijgen én tot slot bedevaarten ter bedanking voor een verkregen gunst of genezing. Vooral die derde vorm van bedevaarten nam grote proporties aan, zeker vanaf het moment dat de Kerk er ook aflaten aan koppelde.

Relieken als geneesmiddel

Isabella van Aragon als Heilige Katharina van Alexandrië

Men ondernam bedevaarten naar plaatsen waar relikwieën van heiligen werden bewaard. In wezen was elke middeleeuwse kerk een bedevaartplaats. De meeste kerken kwamen in het bezit van relieken (vaak vervalsingen) van hun patroonheiligen. De middeleeuwse mens geloofde sterk dat er van relieken (overblijfselen van een heilige) een soort magische kracht uitging. De nabijheid of aanraking van een reliek kon leiden tot genezing.

Het principe dat het “het gelijke door het gelijkende wordt genezen” (similia similibus curentur), wat ook aan de grondslag van de huidige homeopathie ligt, vormde zeer lang, de basis van niet-wetenschappelijke “geneesmiddelen”.

Alhoewel de middeleeuwse geneeskunde en de homeopathie niet zonder meer op één lijn kunnen worden gezet, ze kennen duidelijke verschillen. De grondlegger van de homeopathie Samuel Hahnemann (1755–1843) stelde dat een ziekte genezen kan worden door een middel dat bestaat uit een verdunde oplossing van een stof die dezelfde symptomen veroorzaakt als de ziekte (Organon der geneeskunde § 22, Samuel Hahnemann).

In het middeleeuwse volksgeloof, dat nog tot in onze tijd standhoudt, was iedere gelijkenis tussen een element in het leven van een heilige en een ziekte, voldoende om datzelfde principe toe te passen. Zo was een bedevaart naar een kerk of kapel gewijd aan de heilige Sint-Katharina, de oplossing voor een de schimmelinfectie “katrienewiel”. Katrienewiel, of onder haar wetenschappelijke naam tinea corporis, is een ringvormige huidinfectie, veroorzaakt door een schimmel. De naam “katrienewiel” verwijst naar de martelares Sint-Catharina van Alexandrië die werd “geradbraakt”. De gelijkenis tussen de marteldood op een rad en de ringvorm van de infectie vormde de aanleiding tot het geloof in een heilzame werking van de relieken van de Heilige Katharina.

Op die manier kon een middeleeuwse kerk dankzij de aanwezigheid van bepaalde aan een patroonheilige toegeschreven relieken, bedevaartgangers lokken. De offergaven van zulke bezoekers garandeerde het kerkbestuur extra financiële middelen.

Een bouwlegende

De Drie Maagden - driemaagdenretabel, Hakendover

De kerk van Hakendover had geen patroonheilige waarvan relieken beschikbaar waren. Maar een extra meerwaarde was dat de kerk was gewijd aan de Goddelijke Zaligmaker. Meer nog: volgens een legende had God zelf meegebouwd aan de kerk. Dit maakte de kerk van Hakendover tot een bijzondere bedevaartplaats, waar bedevaartgangers voor meerdere problemen terecht konden. Immers, bij “God” lag de focus niet op één bepaalde kwaal.

De legende waarop de bedevaart is gebaseerd, behandelt de legendarische stichting van de kerk van de Goddelijke Zaligmaker. De oudst bekende versies van die legende dateren uit de vijftiende eeuw. Drie versies zijn bekend: de bekendste ligt visueel vast in het Driemaagdenretabel, de andere werd opgetekend door drie kerkmeesters in het Latijn.

Volgens Roeck riepen kerkmeesters vaak een bouwlegende in het leven, als de kerk niet over het nodige relikwieën beschikte. En relieken -Hakendover had er geen- waren nodig om bedevaarders naar de kerk te brengen. Dit betekent echter niet dat de kerkmeesters het verhaal verzonnen hebben. Mogelijk gebruikten ze elementen uit het volksgeloof die reeds langer aanwezig waren.

Stichtingslegenden die de bouw van een stad of kerk koppelden aan een goddelijke interventie waren niet ongewoon. Rome zou gebouwd zijn door Romulus en Remus, zonen van de god Mars en tevens afstammelingen van Aeneas, de laatste overlevende van de legendarische stad Troje. Zowel in de oudheid als in de middeleeuwen was het vrij gewoon om het ontstaan van het eigen dorp, stad of cultusplaats te koppelen aan bijzondere stichters. Zo overleefde de legende dat de Merovingische en Frankische koningen rechtstreekse afstammelingen waren van Trojanen en Romeinen. De stap om te zeggen dat een kerk die gewijd was aan de Goddelijke Zaligmaker, ook door hemzelf was gebouw, was dan ook niet moeilijk te zetten. Volgens de kerkmeesters stamden de drie maagden uit het geslacht van keizer Octavianus (keizer Augustus) van Rome. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat dit ‘idee’ schatplichtig is aan het volksgeloof.

We vatten de legende even samen:

Engelen breken de kerk af - driemaagdenretabel Hakendover

“Omstreeks het jaar 690 waren er in Hakendover drie vrome maagden die stamden uit het geslacht van de Romeinse keizer Octavianus. Deze drie vrouwen besloten -door een goddelijke ingeving- een kerk te bouwen voor de Goddelijke Zaligmaker, voor wie zij een bijzondere verering koesterden. Te Hakendover aangekomen lieten zij op een plaats, "Hooibout" geheten, de werken beginnen. Maar 's avonds braken de engelen alles terug af. Hierop kozen de maagden de plek uit die men "Steenberg" noemt. Wederom braken de engelen 's nachts af wat overdag gebouwd was. Uiteraard waren de maagden nu wel zeer ontgoocheld en bedroefd, temeer daar zij dachten een zonde begaan te hebben en God zich van hen had afgewend. Hierom smeekten zij de Heer om vergeving en vroegen God hen een geschikte bouwplaats aan te wijzen.

God zond hen een engel die zei: "Maagden, uw verzoek wordt verhoord. Sta op en volg mij naar de plaats die de Heer welgevallig is." Dit gebeurde op de dertiende dag na Driekoningen en er lag een dik pak sneeuw. Op de aangewezen plek echter, in een kring afgespannen met een rode zijden draad, stond alles in bloei en geurden fijne kruiden en bloemen, alle besprenkeld met fijne dauwdruppels.

Daarenboven stond er op de plek waar het hoofdaltaar zich nu bevindt een spikdoorn in volle bloei, groen en heerlijk geurend. In de boom zongen vogels een prachtige zang. Eén van hen hield in zijn rechterpoot een brief waarin te lezen stond: "Dit is de plaats door God uitverkoren en door God aan de drie maagden toegewezen om er een kerk te bouwen ter ere van de Goddelijke Zaligmaker."

De engel geleidde de maagden naar deze plaats en sprak: "Deze plaats heeft God uitverkoren, bouw hier een kerk en stel daarvoor 12 werklieden aan, want God zelf zal de dertiende zijn." Gedurende de bouw werden door iedereen steeds 13 werklieden gezien. Bij de maaltijden en de uitbetalingen waren er echter slechts 12 aanwezig. Niemand echter vermoedde of wist wie er ontbrak, omdat steeds leek of ze voltallig waren. God zelf was de dertiende werkman.

Toen de kerk voltooid was, werd zij door God als volgt gewijd: "Deze plaats wijd Ik in Mijn naam, zodat ze verder door niemand anders hoeft gewijd te worden." Toen twee bisschoppen de kerk wilden wijden, werd de ene plots blind en de andere lam. Omwille van hun berouw schonk God hen vergiffenis en herstelde hun gezondheid. Hiervoor zeer dankbaar, zijn deze bisschoppen grote beschermers van onze kerk geworden.

De legende werd voor het eerst officieel ter schrift gesteld in 1432 door Walter van Binckem ("Binkom") schildknaap, Thomas Thomas en Nikolaas Zauwels. Ze hoopten op kerkelijke erkenning en zouden die verkregen hebben van de bisschop van Mellipotamus, een plaats in Sicilië, net ver genoeg om elke twijfel de kop in te drukken, zo lijkt het wel.

Aflaten

Dertienmaaldiploma, Hakendover, 19e eeuw
"Hulde aan Henricus Baets!
de godvreezende man dien dertien jaren lang den dertien
maalschen bedeweg gedaan heeft tusschen de Kerk
van Hakendover en de Kapel van
0. L.V. ter Steen."

De kerk verbond een (gedeeltelijke of volledige) kwijtschelding van tijdelijke zondestraffen aan het verrichten van bepaalde vrome werken of vormen van boetedoening. De aflaat is gedeeltelijk of vol, naargelang hij iemand geheel of gedeeltelijk verlost van de tijdelijke straffen die voor de zonde verschuldigd zijn. Gelovigen kunnen aflaten bekomen voor afgestorvenen om hen te helpen bij het uitboeten van hun tijdelijke zondestraffen in het vagevuur.

Gedeeltelijke aflaten voor bepaalde vrome daden waren vanaf de 11de eeuw zéér verspreid. Het zoeken en verwerven van aflaten (in het Middelnederlands: “pardoenen") voor zichzelf of voor overledenen werd zelfs één van de hoofdmotieven om een pelgrimstocht te ondernemen. In 1432 zonden drie kerkmeesters van de kerk van De Goddelijke Zaligmaker te Hakendover -Walterus van Binkom, Thomas Thomas en Nicolaus Zauwels - een brief aan Rome, waarin ze het oudst bekende verhaal van de stichting van hun kerk vertelden. Deze, uiteraard in het Latijn geschreven, brief was bedoeld om de paus te vragen de stichtingslegende als waar te verklaren. Een officiële erkenning of een koppeling van een aflaat aan de bedevaart naar Hakendover, zou zonder enige twijfel meer bedevaarders lokken.

Bij de ingang van bedevaartskerken hing een aanplakbord met een lijst van de te verdienen aflaten. Er verschenen zelfs boekjes ("libri indulgentiarum”) waarin de specifieke aflaten vermeld stonden, die verbonden waren aan elke bedevaartplaats, relikwie, gebed of ritueel.

Omdat een volle aflaat tot de 13de eeuw niet was weggelegd voor bedevaarten, probeerden pelgrims zoveel mogelijk tijdelijke aflaten te verzamelen. Ze stippelden hun reis zodanig uit dat ze onderweg een maximum aantal heiligdommen konden aandoen, waar aflaten te verdienen waren.

Driemaagdenretabel

Driemaagdenretabel Hakendover

Het driemaagdenretabel stelt de legende van Hakendover aanschouwelijk voor. De in hoofdzaak ongeletterde middeleeuwer, leerde op die manier het verhaal van de stichting kennen. De beelden en beeldengroepen in het Driemaagdenretabel dateren van het begin van de 15de eeuw (ca. 1400 – 1404) en werden vervaardigd in het atelier van de ‘Meester van het Drie-Maagdenretabel van Hakendover’. Er zouden minstens zeven verschillende beeldhouwers aan het retabel hebben gewerkt. De beelden werden duidelijk niet door één en dezelfde hand gesneden, gezien de stijl en de verschillende manieren waarop de beelden en de groepen werden afgewerkt. De beelden en groepen werden gesneden uit notenhout.

De retabelbak is jongen dan de beeldjes zelf. Hij dateert van het midden van de 16e eeuw en werd vervaardigd uit eik. Volledig openstaand meet de retabelbak 6,25 bij 2 meter. Het retabel vertelt in 12 scènes (met de groep van Onze-Lieve-Vrouw onder ‘t Kruis erbij zijn het er 13) de bouwlegende. In de rechthoekige retabelkast werden twee rijen van 13 nissen – verdeeld over het middengedeelte en de beide zijluiken - uitgewerkt met gotisch metselriewerk. Oorspronkelijk telde het retabel 90 figuren: 25 op de bovenste rij en 65 op de onderste rij. De buitenzijde van de luiken werd in de 16de eeuw beschilderd met taferelen uit het leven van Christus. Vóór 1635 was het retabel gepolychromeerd (= de beelden waren beschilderd) en daarna – tot de Franse Revolutie – was het verguld. Tot 1785 heeft het retabel in het koor van de kerk gestaan. Onder invloed van de ‘barokisering’ werd het retabel toen naar een zijaltaar in het noordtransept verplaatst.

De aanwezigheid van drie Romeinse tumuli stimuleerde misschien de gedachte dat de drie maagden begraven liggen onder de Sint-Mauruskapel.

A. DE TAFERELEN VAN DE BOUWLEGENDE

In 12 taferelen wordt de legende van de stichting van de kerk van Hakendover verteld. Op zeven van de twaalf taferelen komen de drie maagden voor. Opvallend is dat de eerste maagd steeds de geldbeurs vasthoudt, nu eens in de linkerhand, dan weer in de rechterhand. De kledij van de figuren is zeer typisch voor die tijd. De gotische plooienval en de verzorgde haartooi zijn zeer harmonieus uitgewerkt. In het midden van de taferelen trekt de groep van Onze-Lieve-Vrouw onder ‘t Kruis de aandacht.

B. DE ZALIGMAKER EN ZIJN 12 APOSTELEN – EEN APOSTELENBAK

De tronende Zaligmaker (sedes) zit breeduit op een bank, houdt in zijn linkerhand de wereldbol vast en houdt zijn rechterhand opgeheven met een zegenend gebaar. Links en rechts van de Zaligmaker bevinden zich tweemaal zes apostelen, die bijna allemaal een boek in de hand dragen. Eén apostel, de tweede aan de linkerhand van de Zaligmaker, houdt echter een geldbeurs in de hand en stelt overduidelijk de apostel Judas voor. Samen met de Zaligmaker vormen de apostelen een apostelenbak, een groep die iconografisch op zichzelf kan bestaan. Een dergelijke apostelenbak is ook terug te vinden in onder andere de Sint-Servaasbasiliek en het Bonnefantenmuseum te Maastricht.

C. DE TWAALF HEILIGEN : ZES MANNEN EN ZES VROUWEN

Boven de taferelen van de legende en aan beide zijden naast de apostelenbak werden twee maal zes heiligen bijgevoegd. Het zijn heiligen die in naburige bedevaartsplaatsen werden/worden vereerd.

De Dikzak

HANDSCHRIFT BPL 2473, BIJGENAAMD DE DIKZAK (HANDSCHRIFTENCOLLECTIE UB LEIDEN), bevat de oudst bekende versie van de bouwlegende van Hakendover.

Handschrift BPL 2473, door zijn omvang vooral bekend als “De Dikzak”, bevat de oudst bekende versie van de bouwlegende van Hakendover in het Middelnederlands. Het boek maakt deel uit van de handschriftencollectie van de Universitaire Bibliotheek van Leiden. De schrijver van de “dikzak” is onbekend. De Dikzak bevat niet enkel teksten over Hakendover, maar voor ons opzet is uiteraard de legende van Hakendover interessant. Mogelijk was de tekst een vertaling van een tekst uit het Latijn die thans verloren is gegaan. Voor deze vondst stamde de vroegst bekende Nederlandse versie van de legende uit de 17e en 18e eeuw (Pieraerts en Cartuyvels). De Dikzak stamt vermoedelijk uit de vroege 15e eeuw. Daarnaast bestaat er, zoals hogerop reeds vermeld, een Latijnse versie van de legende in de vorm van een brief, geschreven door de kerkbestuurders van Hakendover.

Over het oorspronkelijke doel van “De Dikzak” zijn specialisten het nog steeds niet eens. Toch lijkt het op een soort “reisgids”, getuige de tip die de schrijver geeft, om niet enkel Hakendover aan te doen, maar ook de kapel van Sint-Maurus te Grimde (de OLV-ten-Steenkapel).

“Soe wie begheert bevaert te gane te Bosscellen van Berbellendale tot daer, dat omtrent een groet halve mile es van een, die sal van hier gaen te Sint Moers, te Bethanien ieerst werf, want onderweghen steet, ende halen daer sinen aflaet”

Verschillende versies

De drie oudste versies van de legende verschillen van elkaar als we de aanwezige verhaalmotieven vergelijken.

Vergelijkend onderzoek

Mirakels

Het beeld van de Goddelijke Zaligmaker dateert uit de 16e eeuw

Op veel bedevaartplaatsen hield het kerkbestuur mirakelboeken bij. De aanwezige clerus of iemand die hiervoor was aangesteld, tekende in een soort register de wonderen op die zich ter plaatse voordeden. Ze waren zelden het werk van één enkele auteur, want de registers werden decennia lang aangevuld. De auteurs controleerden de echtheid van de gemelde mirakels of genezingen niet. Immers, ze hadden geen reden om dit te doen. De mirakelboeken vormden een levendig “bewijs” dat de kerk in kwestie meer dan het bezoeken waard was. Hoe meer genezingen en mirakels zich voordeden, hoe meer de bezoekersaantallen stegen, wat voor het kerkbestuur in kwestie ook financieel interessant was.

Of dit soort registers in Hakendover werd bijgehouden, is onbekend. In elk geval bleven er geen mirakelboeken bewaard. Toch bestaan er wel degelijk documenten waarin mirakels die zich te Hakendover voordeden, zijn opgetekend. De mirakels die zich zouden hebben voorgedaan, betreffen niet enkel genezingen, maar ook “verrijzenissen” of vormen van exorcisme.

Over dergelijke "mirakels" wordt melding gemaakt door Pieraerts en Cartuyvels in hun boeken over de kerk en de legende van Hakendover. Arnoldus Pieraerts pastoor van Hakendover van 1650 tot 1693 liet bij Petrus Sassenus te Leuven een boekje drukken met de welluidende titel: "Een cort, claer ende waerachtig verhael van den oorspronck ende voortganck der stichtinge, mitsgaeders oock van die ghedurighe devotie der mirakuleuze kercke des Salichmaeckers des wereldts in de parochie van Haeckendover" Het boekje werd ook in het Frans vertaald en meerdere malen heruitgegeven. Zijn opvolger Franciscus Cartuyvels herwerkte en verbeterde het boekwerk en in 1704 werd het heruitgegeven bij L. Fauconier, drukker te Tienen. Het verscheen nu onder de titel: "Kort, klaer en waerachtig verhael van den oorsprong en voortgang der stichtinge van de mirakuleuze Kerke van den Zaligmaeker des werelds in de parochie van Haeckendover oft Haeckendoren"

Cartuyvels haalde talrijke mirakelverhalen aan. "Me dunkt dat het een groter mirakel is dat een zondaar en kind van God wordt en een plaats krijgt in het Rijk der Hemeln als dat een blinde het zicht herwint..." vat Cartuyvels zijn schrijven over de mirakels die zich te Hakendover voordeden aan. "Ik kan zeggen dat God hier bijzonder dikwijls het hart der mensen die hier in de kerk komen en die vele jaren in gruwelijke zonden hebben geleefd, raakt. Sommigen zijn hier zo inwendig getroffen geweest dat zij niet langer in hun "verdoemde" staat konden blijven. Hun benen beefden als zij hier in de kerk voor het altaar van de Zaligmaker stonden. Zijn dat niet bijzondere werken van de Zaligmaker? Wij zal dan nog twijfelen aan de heiligheid van deze plaats? Wie zal dan niet met alle mogelijke devotie deze kerk bezoeken?"

De eerstvolgende paragraaf in zijn boekwerk handelt over "de mirakelen aen het lichaem". De mirakels die hij beschrijft, zijn afkomstig uit een op 19 juni 1441 door Joh. de Broekhuysen opgesteld perkament dat zich in de archieven van het bisdom Luik bevond.

"Margareta Koopmans, wonende te Oplinter, werd moeder van twee kinderen, waarvan één dood ter wereld kwam. De buurvrouwen, door medelijden bewogen, droegen het kind naar Hakendover en baden tot de Goddelijke Zaligmaker om het te doen herleven zodat het het doopsel kon ontvangen. Het kind werd levend en ontving het doopsel. Het zou zijn broer overleefd hebben.” (2)
"Twee mannen kwamen naar Hakendover om een beschamende zonde te biechten. Door een ingeving van de duivel besloten ze weerom huiswaarts te keren zonder te biechten. Maar de Zaligmaker belette hen dit. Toen zij de kerk wilden verlaten slaagden zij er niet in de uitgang te vinden. Daarop hebben zij hun zonden beleden en gebiecht."
"Een stomme vrouw uit Bunsbeek bad tot de Zaligmaker en kreeg de spraak terug."

Cartuyvels besluit deze passage met "daer staen noch andere Mirakelen, die te lang zouden vallen om die altemael hier te verhaelen". Vervolgens behandelt hij de mirakels die zijn opgetekend in de registers van het Roodklooster "alwaer ik onlangs gehaelt hebbe een Copye, die by my noch is berustende, en is ondertekent door den Eerweerdigen Heere Petrus du Mont, Prior van 't zelve Klooster, en Commissaris, en door Antonius de Leenheere, licentiaet in de HH. Godheyd, Supprior aldaer." Toch ook deze mirakels geeft hij niet allemaal weer, hij zegt alleen "een ofte twee van de voornaemste" te willen weergeven.

"Een man uit het dorp reed met een zwaar "met groen Kruyden" beladen wagen naar de molen. Zijn kind liep naast de wagen. Toen de wagen stil stond staken de vliegen de paarden zo erg dat de paarden op hol sloegen. Het kind kwam onder het rad van de wagen terecht en stierf ter plekke. De inwoners brachten het kind naar de kerk en legden het op het altaar. Zij baden tot de Zaligmaker om het kind "wederom ’t leven te vergunnen". Het kind stond op zoals iemand die uit een slaap ontwaakte en is vijfentwintig jaar oud geworden.” (3)

Bets voegt er nog aan toe: "... maar droeg altijd op een zijner ooren het teken van het rad, hetwelk erover gedraaid had.” P.V. Bets, 19 juni 1441 door Joh. de Broekhuysen, archieven bisdom Luik)

"Een jonge edelman wonende aan het hof van de hertog van Brabant was van de duivel bezeten. Hij werd zo beroofd van zijn zinnen dat men hem ijzeren ketens moest vastbinden. Op zekere nacht verscheen hem de Goddelijke Zaligmaker die hem kenbaar maakte dat hij verlost zou worden als hij de kerk van Hakendover zou bezoeken. Hij beloofde het en riep tot zijn vrienden: ‘Ey ontbind my! en laet my volbrengen het gene ik belooft hebbe; want door de genaede des Zaligmaekers, ben ik verlost, en heb myn zinnen wederom gekregen; wiëns H. Beeld ik wille gaen bezoeken.’ Hij kwam naar Hakendover en dankte de Goddelijke Zaligmaker.” (4)

De prior van het Roodklooster ondertekende "tot getuygenisse der waerheyd" met "Frater Paulus Schooff, Prior Monasterii S. Pauli, in Rubea valle". Bets vermeldt dat een kopie van het oude handschrift berustte "in de kerk alhier". Nog volgens Bets werd in het middeleeuwse Hakendover een mirakel met klokgelui feestelijk en openbaarlijk 'aangekondigd'. Uit de rekeningen daarvoor gehuden trok Thomas Bodart, pastoor van 1626 tot 1646 de volgende inlichtingen:

"In 1422 overkwam een edele vrouw uit Loenhoven een mirakel en een jongeman werd van de duivel verlost. Tien jaar later geschiedde een kind van Neerlinter een mirakel"

Op het oudst bekende bedevaartsvaantje (ca. 1700 ?) lezen we: "Dooden zijn hier verwekt, de Duyvels uytgedreven, die Stom voor was, spreckt, de Kreupelen ook genesen." Op een vaantje uit de tweede helft van de 18e eeuw zien we op één van de binnenmuren van de kerk geofferde krukken en ex-voto's (Van Eeckhoudt) die als teken van een bekomen genezing werden achtergelaten. Zo zou ten tijde van Cartuyvels een breukband zijn bewaard gebleven opgeofferd aan de Zaligmaker door een man van Hoegaarden die door het aanroepen van de Zaligmaker was genezen. Michael Koninckx, koster van onze kerk getuigde hem gezien en gekend te hebben in het jaar 1594.

Nog steeds offeren mensen voor hun baby's en kleuters.

Op zekere dag kwam deze zelfde koster van de klokken te luiden. Het was een duister en winderig weer en er hing onweer in de lucht. Op het midden van de zoldering zag hij tot zijn verbazing drie regels geschreven "met een allerzuyverste wit couleur". De rest van de zoldering was mochtans zwart. De koster haalde er pastoor A. Sambeeck bij.

"De Wethouders die vergaedert waren in de gebuerte, mits dat het Genecht was kwamen ook geloopen, en zien het met verwondering aen; maer niemand en konde het zelve lezen, niet-tegen-staende den Heere Pastoor dat uyt-geschreven hadde: dit schrift bleef daer ontrent een half ure."
Christus-op-de-koude-steen en Christus-in-het-graf.

Nog steeds lijkt het geloof in genezingen en goddelijke tussenkomst springlevend. Op het schrijn van de Christus-in-het-graf in de zijkapel offert men nog steeds fopspenen, sokjes… om genezing van kinderen af te smeken of om te danken voor een bekomen genezing. We citeren hier een passage uit het werk van de Tiense folklorist Robert Morren: “Gans het jaar door kwamen er bedevaarders naar Hakendover. Was het niet voor de dieren of voor de oogst, dan kwam men bijvoorbeeld voor het moeilijk tanden maken bij de kinderen. Vroeger werden dan ex-voto's geofferd, voorstellende een gebit. Ook daarin is wijziging ingetreden: jonge moeders offeren nu 32 aaneengeregen nikkeltjes van 5 cm. Tegen bedwateren bij groot en klein werden negenden gedaan, voor een zeer oud Mariabeeld dat werd vereerd (!) onder de wel zeer vulgaire naam "Marie de Bedzijker". Voor kinderen die beginnen te wenen als men ze beziet, is het "Sint Jan den Huilaard" die genezing moet brengen. Te Grimde zeggen de volksmensen soms nog tegen hun schreeuwende kinderen: "Als ge zo blijft schreeuwen, zullen we met u naar Hakendover gaan en u met uw bakkes tegen de teen van Sint Jan den Huilaard duwen." Deze beide beelden staan weerszijden van de "Ecce Homo". Ook daar werden allerhande voorwerpen neergelegd zoals stukken van kinderdoeken en lakens, haarklissen en breukbanden. Ook prikte men met naalden in de voeten van de "Ecce Homo" en deze naalden moesten dan dienen om gezwellen en zweren mee open te prikken. Maar het spreekwoord "geen sant in eigen land" blijkt ook hier van waarheid te zijn, want de inwoners van Hakendover hadden 'geen' vertrouwen in hun heiligen en gingen daarom elders om gunsten af te smeken”.

De uitbreiding van de kerk in de 15e eeuw

Hakendover, een middeleeuws succesverhaal

Zonder twijfel beleefde de Hakendoverse bedevaart een hoogtepunt in de late middeleeuwen. Zowel het Driemaagdenretabel als de Latijnse versie van de legende en De Dikzak stammen uit de eerste helft van de vijftiende eeuw (tussen 1400 en 1450). Tussen 1300 en 1500 werd de kerk aanzienlijk uitgebreid. De toren werd verhoogd waardoor hij instortte. Daarom bouwde men zware steunberen. Op de zuidwestelijke hoek van de toren werd een traphoektorentje opgetrokken. Het koor werd vervangen door het huidige koor in hooggotiek. Naast de zuiderkruisbeuk verrees pal op het koor een tweede zijkapel. Hakendover moet toen zeer welvarend zijn geweest, want in 1435 telde het dorp 179 huizen waarvan 22 te Wulmersum.

Het beeld van de Goddelijke Zaligmaker stamt uit de zestiende eeuw (tussen 1501 - 1600). Zoals we in de tekst “Hoe oud is de paardenprocessie?” reeds aanhaalden, zijn er tot nog toe geen historische bronnen te vinden die de aanwezigheid van paarden in de processie aantonen voor de late middeleeuwen.

Dertienmaal

Het Dertienmaal vormt een ander belangrijk element in de bedevaart te Hakendover. Over de oorsprong van dit gebruik is al evenmin iets bekend. Dat heeft er toe geleid dat heel was amateur-historici en zelfs historici volop aan het speculeren zijn gegaan. Zonder gegronde bewijsvoering zijn verbanden gelegd met Keltische en andere voor-christelijke elementen. Zelfs connecties met “megalieten” (OLV-ten-Steen) zijn aangehaald. Het is niet moeilijk om de fantasie de vrije loop te laten, maar enig bewijs voor dit soort verhalen bestaat niet.

Sint-Mauruskapel met leprozerie, later OLV-ten-Steenkapel

Volgens de overlevering liggen onder de kapel van Sint-Maurus de “drie maagden” begraven. Bedevaarders leggen dertienmaal de afstand tussen deze kapel en de kerk van Hakendover af. Hoe en waarom deze bedevaart ontstaan is, is al evenmin duidelijk.

Franciscus Cartuyvels, pastoor van Hakendover, schreef in 1704 dat het ontstaan van het Dertienmaal niet bekend was: "Waer uyt dat nu deze Devotie haeren oorsprong heeft, en is zoo klaer niet, want men vind hier af niet geschreven, nochtans het geschied oft wel ter eeren de twelf Werklieden met Jesus Christus, die deze Kerke hebben gemaekt, oft ter eeren van Christus zelver onzen Zaligmaeker, Patroon dezer Kerke, ende zyn twelf Apostelen, oft om dat deze Kerke is geordonnert geweest, en deze plaetze aengewezen aen de dry Edele Jongvrouwen, den derthiensten dag naer dry Koningen, maer door de troubele Oorlogstyden, en gemeyne sterfte zynde rechte , gefondeerde redenen niet te vinden..."

De schrijver van de Dikzak licht mogelijk een tipje van de sluier op, want hij zegt dat bedevaarders er een “aflaat” konden behalen. Vermoedelijk droeg de nabijheid van de drie bommen (tumuli, Romeinse grafheuvels) ertoe bij dat men de kapel ging beschouwen als de laatste rustplaats van de “drie maagden”. De schrijver van “De Dikzak” legt dit verband echter niet.

De bedevaart naar de kapel van Sint-Maurus (en mogelijk ook het Dertienmaal) was zonder enige twijfel verbonden aan de genezing van lepra. De kapel dateert in haar huidige vorm niet uit de middeleeuwen. Vermoedelijk stond er omstreeks 1325 al een houten kapel met een kluis. Vlakbij bevond zich een “leprozerie” voor melaatsen (in de historische bronnen bestempeld als “sieckerlieden”). De kluizenaar hield naar alle waarschijnlijkheid toezicht op de gebeden voor de melaatsen. De kapel is gelegen langs de Romeinse heerbaan, de belangrijkste verbindingsweg in onze streek tot eind achttiende eeuw. Dit versterkt de belangrijkheid van deze bedevaartplaats. Ook nu nog verloopt een belangrijk deel van de “dertienmaalroute” langs de “oude heerweg”.

Sint-Maurus werd aanbeden tegen hoofdpijn. De bedevaarders zetten hierbij een ijzeren kroon op het hoofd en bidden vijf Onzevaders, vijf Weesgegroeten en vijf Eer aan de Vaders. Ook offert men voor hulp bij koppige kinderen. In een mandje onderaan het altaar (bij de kronen) laat men dan een voorwerp van het kind achter (heel vaak haarlokken). Het gebruik van ijzeren kronen is niet uniek voor de Sint-Mauruskapel, maar kwam vroeger ook op andere plaatsen voor (ondermeer te Racour).

Twee feestdagen

Middeleeuwse kerken vierden doorgaans twee feestdagen of “ker(k)missen”. Eentje ging door op de dag van de patroonheilige (doorgaans de sterfdatum), een andere feestdag vond plaats op de herdenking van de kerkwijding. Daarvan zijn de sporen in Hakendover zeer duidelijk. Hakendover viert zijn eerste feestdag van het jaar op de zondag na het Dertienmaal, op Hakendover-wijding, verbasterd tot “Hakendoverwijn”. De andere feestdag vindt plaats op Pasen, meer bepaald paasmaandag, de dag van de verrijzenis van de patroon nl. de Goddelijke Zaligmaker.

De Dikzak vermeldt beide feestdagen, maar stelt eveneens dat de bedevaart niet beperkt blijft tot die twee dagen:

 “Mer ghemeynlijc hout dat volck ghewaerich desen aflaet alle sondaech, so et voorscreven es. Ende men preket daer oec openbaerlijc op den stoel der waerheit. Oec alle Aposteldaghe, ende sunderlinghen op die Heilighe Kercwijnghedach, metter Octaven, alle daghe, oec te Kersmisse, te Paesschen, te Sinxen ende alder heileghemisse ende op alle heilighen die groet Octaven hebben, datter dan alletenen es pena culpa. Oec seet men, die alle sondaghe besuect dese heilighe stat een jaer lanc met devociën voer wat zielen dat es, op dat ghestorven es inder gracien Gods, datse niet soe besast en mach syn van sunden, noch ghepijnt met enegher onsprekeker pinen des vagheviers, sij en wort ontcommert ende verledicht van hoeren sonden ende van allen pinen des vagheviers, hoe groet die pine gheweest heeft binnen desen jare dat men aldus bevaert over hoer gaet tot deser heiligher uutvercorender stat Gods, geheten Hakendover.
Deo gracias.”

Ook Cartuyvels noemt Paasmaandag als de belangrijkste feestdag:

“Van den principaelsten Feestdag deze Kerke, die jaerlyks geviert word op den tweeden Paeschdag. Den principaelsten Feestdag dezer Kerke word geviert op Paesch-Maendag, op welken dag ook gehouden word eene Processie door het Dorp, en rondom door het Veld, in welke Processie het Hoogweerdig H. SACRAMENT ende het Beeeld van den Zaligmaeker, met groote eerbiedingen word omgedragen, wanneer een ontellyke menigte van volk, zoo te voet, als te perd, hier aenkomen, om met hunne tegenwoordigheyd en bezondere devotie, de zelve te vergezelschappen. Het Beeld word omgedraegen door de Confreeers van den edelen Handboge tot Thienen, welke altemael ook tegenwoordig zyn, gelyk ook de principaelste Heeren van het Magistraet van Thienen, om het Alderheyligste, te saemen met het Beeld van den lieven Gekruysten Zaligmaeker, te vergezelschappen. “

Zonder twijfel kende de Hakendoverse bedevaart een eerste grote expansie in de late middeleeuwen. Zowel de eerste geschreven versies van de bouwlegende, als de uitbreiding van de kerk en het maken van het retabel en het beeld van de Zaligmaker, tonen dit onomstotelijk aan. Het Dertienmaal en zeker de bedevaart naar de Sint-Mauruskapel in Grimde bestonden toen reeds in één of andere vorm. Vermoedelijk werden beide bedevaarten, mede door hun nabijheid, vaak samen voltooid. De kerkmeesters deden inspanningen om de stichtingslegende officieel te laten erkennen. Het is niet zeker in welke mate er aflaten aan één van deze bedevaarten waren verbonden.

Beknopte bibliografie

DOCHEZ, K., De houding van de middeleeuwse mens tegenover ziekte, lijden en dood van kinderen op basis van Middelnederlandse mirakelboeken, 2002, Leuven.
P.V. Bets, 19 juni 1441 door Joh. de Broekhuysen, archieven bisdom Luik
P.V. Bets, 19 juni 1441 door Joh. de Broekhuysen, archieven bisdom Luik
P.V. Bets, 19 juni 1441 door Joh. de Broekhuysen, archieven bisdom Luik

Contacteer ons nu