Het oudste gedeelte van de kerk, de Romaanse toren en de zuidelijke kruisbeuk, stamt uit de 12e eeuw. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat er niet eerder een kerk was te Hakendover. In de 9e eeuw waren vele kerken in lekenhanden terechtgekomen.
De kerk zelf wordt waarschijnlijk voor de eerste maal vermeld in een charter van Vrouwenperk, gedateerd 1276. Latere attestaties luiden als volgt: 1340 prope ecclesiam (LM 17c), 1441 ter kercken van hakedouer (KAB 2312 f. 30), 1569 de kercke van hakedouere (SG 41262 passim), enz. De oudste delen van de kerk, namelijk de toren en de middenbeuk, zijn overblijfsels van een kleine laatromaanse kerk, gebouwd in de 12de eeuw. Begin 13de eeuw werd de toren met een verdieping in vroeggotische stijl verhoogd, terwijl rond 1250 verbouwingswerken werden uitgevoerd (Encyclopedie van Vlaanderen).
Paul Kempeneers
Bron: KEMPENEERS, P., "Hakendoverse plaatsnamen (II)", (http://www.dbnl.org/tekst/_naa002199101_01/_naa002199101_01_0006.php), Geraadpleegd op 2 september 2016.
Een kerk met bijhorende "parochie" werd eerst in vruchtgebruik (= beneficium) aan een (plaatselijke) heer gegeven. Dit vruchtgebruik werd al spoedig erfelijk en tenslotte werd het leen als eigendom beschouwd. Vanaf de elfde eeuw kwam daar verandering in. "Overal rezen nieuwe kloosters en abdijen als paddestoelen uit de grond. Grote bedevaarten met enorme vokstoeloop kwamen van heinde en ver. Het kon niet anders: ook de eenvoudige parochie ging nieuwe wegen op. Door de zorgen van de bisschoppen vaardigden de concili+euml;n strenge bepalingen uit tegen lekenbezitters van kerken en kerkgoederen. De schrik deed zijn werk. Giften en legaten stroomden toe" (Verbesselt). Vele heren -zowel graven en hertogen, als plaatselijke heren- deden "schenkingen" aan de kloosters. "Niet de parochi+euml;n profiteerden van deze wisseling, maar wel de kloosters en kapittels, deze nieuwe brandpunten van devotie zouden er wel bij varen" (Verbesselt).
Zo moet het wellicht ook de parochie van de Goddelijke Zaligmaker zijn vergaan. In 1139 werd de kerk voor de eerste maal vermeldt in een oorkonde als "ecclesia integra". Zo'n kerk betaalde de volledige bisschoppelijke belastingen. De kerk van Wulmersum, die een "ecclesia media" was, diende slechts de helft van voornoemde belastingen te betalen. Vermoedelijk werd de kerk van Wulmersum in 1036 aan de kerk van Sint-Lambertus afgestaan door de edele heer Radulphus en zijn vrouw Gisla (Bets). Het recht om een priester te benoemen in de kerk van Hakendover kwam toe aan de abdij van Vlierbeek. In 1248 stond Hendrik III, hertog van Brabant, de grote tienden af aan de abdij van Vrouwenpark d.w.z. het tiende gedeelte van de voornaamste landbouwprodukten (tarwe, koren, haver, gerst...) verschuldigd aan de parochiepriester. De priester behield de kleine tienden (geheven op hooi, wol, schapen, kippen, eieren...) tot deze in 1443 overgingen op het kapittel van de Sint-Pieterskerk te Leuven. Dit kapittel was verplicht in het onderhoud van de priester te voorzien. De abdij van Park was verplicht de kerk te onderhouden en voorzag in het onderhoud van de koster en leverde in het octaaf van Hakendoverwijn stro "tot gemak van de pelgrims".
Naast een pastoor waren er in Hakendover een onderpastoor en verschillende andere priesters waardoor er dagelijks tot 5 +agrave; 6 missen konden gedaan worden. Het bestaan hiervan werd verzekerd door 'beneficia' d.w.z. elk beneficium of leen had een eigen altaar, eigen inkomsten, eigen benodigdheden en was onafhankelijk van het kerkelijk bestuur en de parochiedienst. Zulks wijst zonder twijfel op het belang dat Hakendover had als bedevaartplaats. Vooral in de eerste helft van de 15e eeuw moet het dorp een belangrijke expansie hebben doorgemaakt als bedevaartplaats. In 1432 werd -zoals hoger gemeld- de legende ter schrift gesteld. Uit diezelfde periode stamt ook het Driemaagdenretabel dat de kerklegende aanschouwelijk voorstelt. Het is één van de oudste en merkwaardigste retabels van Brabantse oorsprong. Vroeger schreef men het toe aan een zekere meester Denis die in 1485 in Hakendover zou hebben verbleven. Duidelijk zijn er echter meerdere beeldensnijders aan het werk geweest en is het verantwoord te spreken over een atelier (Van Eeckhoudt). De beelden die het portaal van het stadhuis te Brussel sieren, zijn wellicht van hetzelfde atelier.
Eveneens onderging de kerk in die periode haar voornaamste verbouwing en uitbreiding. De toren werd verhoogd waardoor hij instortte. Daarom bouwde men zware steunberen. Op de zuidwestelijke hoek van de toren werd een traphoektorentje opgetrokken. Het koor werd vervangen door het huidige koor in hooggotiek. Naast de zuiderkruisbeuk verrees pal op het koor een tweede zijkapel.
Hakendover moet toen zeer welvarend zijn geweest, want in 1435 telde het dorp 179 huizen waarvan 22 te Wulmersum.
een eeuwenoude geschiedenis
Tekening van Halflants, ingekleurd door Kris Merckx
Het verhaal van de bouw is vol van wonderbare bemoeiingen van God en Jezus werkte incognito mee met de metsers. En waarachtig, deze kerk is een wonderbaar gebouw, vanwaar wij het ook buiten of binnen bekijken. Gedurende acht eeuwen werd aan de kerk gewerkt, steeds met toewijding en smaakvol, telkens in de eigentijdse bouwstijl. Daarom zijn plan en tekeningen veel sprekender dan een te lange beschrijving.
De westgevel is geaccentueerd door een forse Romaanse toren, met twee klokverdiepingen, waarvan de galmgaten in twee verdeeld zijn door een middenzuiltje. Naar Maaslandse Romaanse gewoonte is de toren naar buiten gesloten gebleven, terwijl twee protalen aan weerszijden toegang verlenen tot de zijbeuken. Deze vertonen elk twee grote vensters met platte boog onedr een groot dak dat achteraf onderbroken werd om de Romaanse middenbeuk even weer zichtbaar te maken.
Verder schieten de daken hoger en scherper uit van de gotische kruisbeuken, zijkapel en koor die in de Xve en XVIe eeuw rond een kleiner transept en koor werden bijgebouwd. De noordertransept werd vervangen door een grote veelzijdige gotische kapel.
Het interieur is een wirwar van bogen, plafonds en gewelven op een dikwijls onverwachte en toch schilderachtige wijze in elkaar verwerkt. Van de Romaanse beuk is hier niets meer merkbaar omdat de drie oorspronkelijke bogen enpijlers in 1765 vervangen werden door twee grote gotische spitsbogen in volle rococotijd. (zie afbeelding 1 boven plan. Tegelijkertijd werden de Romaanse zijbeuken volledig herbouwd tot veel hogere barokke beuken en kwam een lagere zoldering de Romaanse bovenvensters afdekken. Deze raakten trouwens onder een nieuw groot dakover de drie beuken heen.
Dezelfde chirurgische ingreep ondergingen in die tijd andere Romaanse kerken bijvoorbeeld te Kumtich, Leefdaal en Vossem. Oorspronkelijk zagen die kerken er uit zoals de beter bewaarde kerken van Goetsenhoven, Bierbeek of Bertem. De viering en het aanpalend vak van de rechtse kruisbeuk werden ca. 1250 in overgangsstijlopgetrokken. Merkwaardig zijn de stenen ribbengewelven rustend op ronde zuiltjes met gesculpteerde kapitelen. Dan treedt men in een slank hooggotisch koor (ca. 1400) waarvan de gekruiste gewelfribben zoner kapiteel in een vlucht dalen tot de voetstukken. de twee- en driedelige vensterindelingen glooien ononderbroken over een bogerij tot de plint. Dat zijn alle kenmerken van de Brabantse hoogotiek, ingeluid rond 1350 in het koor van de O.-L.-Vrouw- ten -Poel te Tienen en in de kathedralen van Mechelen en Antwerpen. Rechts van het koor krijgen wij een doorkijk, langs twee slanke bogen naar een grote gotische binnenkapel in dezelfde stijl. Er komt en binnenvenster kijken naar een tweede kapel, naast de kruisbeuk in de XVIe eeuw bijgezet. Aan het noorden kwam vervolgens een zeer brede en grote gotische kapel te staan, waar de gewelven op onversierde halfronde zuilen dragen: de gotische stijl verbasterd bij het einde.
Na de kerk ook grondig te hebben onderzocht boven de gewelven op de vijf kerkzolders en in de torenverdiepingen, kon ik beter de opeenvolgende bouwfasen omlijnen en door tekeningen verduidelijken. Archiefbronnen geven enkele dateringen mogelijk, die meestal moeten geïnterpreteerd worden aan dehand van het gebouw zelf. Oude bedevaartvaantjes geven de oudste voorstellingen van de kerk weer met interessante gegevens.
A. De toren werd eerst in kwartsietsteen opgetrokken in de XIe of in het begin van de XIIe eeuw. Aan de oostkant bestaat hij nog volledig, maar de twee galmgaten moesten toegemetseld worden wanneer de huidige hogere middenbeuk met haar dak ervoor kwam te staan. Op de tweede verdieping zien wij nog het Romaanse poortje, dat toegang gaf tot de kerkzolder van de vorige beuk, wel drie meter lager dan de huidige.
B. In de XIIIe eeuw werd een hogere klokkenverdieping opgetrokken, met sierbogen en dubbele galmgaten, versierd met zuiltjes, tweelingsbogen en oculus er boven. Al deze kenmerken zijn reeds aanwezig in de gelijktijdig opgebouwde dubbele fronttoren van de SInt-Germanuskerk te Tienen.
C. Waarschijnlijk nog in dezelfde eeuw werd een tweede klokkentorenverdieping bijgevoegd, met een galmgat per zijde en gelijkaardige versiering, doch in spitsboogvorm. Deze verzwaring bracht overbelasting op de oudere onderbouw, barsten en zelfs instortingen. Op de zuidwesthoek had men een traphoektorentje ingelast, en moest men achteraf een grote steunbeer daar bijvoegen. Dat is goed te zien op de voorstellingen van de bedevaartvaantjes 1 en 3 (afb. 3)
D. Begin XVIIIe eeuw brandde de toren uit en bleef lange jaren met een strodak afgedekt. Ik zag in de toren dat de zuidkant bijna volledig moest herbouwd worden, misschien na een instorting. Hetzelfde gebeurde met de kerktorens van Meldert en van Binkom. In de XIXe eeuw moest de westgevel en de laatste verdieping van de oostgevel eraan geloven.
Achter de oudere toren werd een nieuwe driebeukige kerk opgebouwd, in Romaanse stijl met regelmatige lijsmaalse steen. Van dat schip blijft alleen de bovenmuur van de middenbeuk, met toegemetselde vensters, zichtbaar tussen de twee daken van zij- en middenbeuk, en ook de kerkzolder, boven de lager gestoken zoldering van 1765 (afb. 5, 3) De rest verdween bij de reeds vermelde verbouwingen. Het is moeilijk uit te maken of die zuiver Romaanse beuk gelijktijdig met de viering en kleine bijhorende transeptarmen gebouwd werd of vroeger en vervolgens tot 3 travee+euml;n ingekort werd bij de bouw van de kruisbeuk. De kruisbeuk is duidelijk in volle XIIIe eeuw te situeren met zijn ribbengewleven en bladkapitelen of met dierenmotief (vogel), zoals in vermelde fronttoren van Sint-Germanuskerk te Tienen. Toen durfde men meestal geen hogere hogere middenbeuken overwelven, hetgeeen moeilijker was dan een transept en koor. Deze vaststelling wordt gedaan in de oudere laat-romaanse kerk van Kumtich. Misschien waren de scheibogen van de middenbeuk spitsbogen, zoals in het kerkje van Grimde bij Tienen (zie afb. 4, 2)?
A. Eerst wordt een groot nieuw koor opgetrokken, verlicht met elf of negen slanke vensters, langs buiten door ranke steunberen gedragen, waarop pinakels voorzien waren. Brabantse hooggotiek van de hoogste kwaliteit (1350 - 1450). De verdwenen zijportalen waren misschien uit dezelfde tijd.
B. In de XVe eeuw wordt een grote zijkapel loodrecht op de eerste traveeën van het koor ingelast, waarvan de kwaliteit deze van het koor benadert. De steunberen zijn hier versierd met enkele dubbele nissen met pinakels. De loodrechte opstelling van een kapel is uitzonderlijke voor dergelijke grote afmetingen. De versiering wijst op invloed van de zuidertransept van O.-L.-V.-ten-Poel te Tienen, van architect Sulpitius van Vorst, uit Diest, 1e helft van de XVe eeuw.
C. In de XVIe eeuw wordt ernaast een kapel bijgevoegd die de kruisbeuk verlengt tot op dezelfde front als de vorige kapel. Op zolder van deze kapel (afb. 5, 1E) ziet men 1) dat toen een hoger dak gestoken werd boven kapel en oudere kruisbeuk, en 2) de sporen van de oudere dakhelling. De gebinten zijn de oudst bewaarde van de kerk, in een gotische bouwtrant zonder nokbalk. De toppen der kepers dragen brandsporen, waarschijnlijk van de kerkbrand van 1604. De koorgebinten en noordtranseptgebinten zijn inderdaad met klassieke dakspanten getimmerd, met nokbalk en kepers zonder dwarsstukken, zoals gebruikelijk vanaf de XVIIe eeuw. Hetzelfde op de grote zuidkapel (afb. 5, 2E). De gebinten van de middenbeuk zijn nog recenter, van een type met zeer hoge hanebalken die frekwenter zijn in Waals-Brabant en in Limburg (afb. 5, 3E).
D. Ten noorden wordt het oude kleine transept afgebroken, en vervangen door een zeer brede, veelzijdige onregelmatige gotische kapel. Het ziet ernaar uit dat eerst een gewone vierkantige verlenging van de kruisbeuk beoogd werd, met dubbele haakse steunbeen, en tijdens de werken tot een schuine verbreding van de bouw is overgestapt. Blijkbaar bleef de bovenbouw aan de noord- en westkant een tijdlang onafgewerkt, en werd op een goedkope onverzorgde manier afgewerkt met trapsgewijze afschuining van de steunberen. Op zolder ziet men dat die twee muren later bij de andere werden bijgemetst in een andere steen. Deze afwerking situeert zich waarschijnlijk na de ellendige godsdienstoorlogen, rond 1610, wanneer archieven melden dat de kerk gedeeltelijk herbouwd werd, terwijl de gewelven, onaangepast aan de dikke halve zuilen, in 1634 klaar kwamen ("novum tabellatum").
De grote zuiderkapel werd in twee verdiepingen verdeeld en verbouwd tot sacristie. In het koor bleven slechts 3 vensters open, en de gotische muurarcaturen raakten verborgen achter houten lambrizeringen. De renaissance stenen tabernakel werd afgebroken en het grote gotische retabel werd in de noordkapel verplaatst, voor een groot barokken altaar in het koor.
Buiten de reeds beschreven renovatiewerken aan de toren, hebben de restauratiewerken al de gotische vensters heropend en weer voorzien van hun stenen maaswerk, op een na, en de gaafheid van de grote zuiderkapel hersteld, dank zij de bouw van nieuw afzonderlijke sacristie (1912). Jammer genoeg werden de pinakels op koor en zijkapellen niet bijgewerkt, zoals in de O.-L.-V.-ten-Poelkerk te Tienen en te Oplinter. Buiten haar architecturale waarde, is de kerk van Hakendover bovendien zeer rijk aan gotisch beeldhouwwerk van hoogstaande kwaliteit, naast andere kunstwerken, en tevens het centrum van twee nog zeer levendige bedevaarten en processies.