grade

Natuurlijk, bovennatuurlijk of bedrog?

De vreemde ziekte van Maria-Theresia Vervoort 

In 1794 verscheen te Gent het boek "KORTE VERHANDELING OVER DE HEELKUNDIGE BERIGTEN IN TWEE DEELTJENS VERDEELD. Het eerste Hoe men over de Doodelykheyd der Wonden oordeelen zal. Het tweede Van zekere Ziektens bezondere Gevallen waer over het des HEEL MEESTERS door D'overheyd gemeynelyk geëyscht word BY EEN VERZAMELT DOOR CJ HUART Gezworen Heel Meefter te Thienen". Dit door C.J. Huart, dokter te Tienen geschreven werkje, bevat een beschrijving van de merkwaardige ziekte van Maria Theresia, dochter van Jacobus Vervoort en Susanna Peeters uit Hakendover. Dokter Huart had het geval vernomen van de moeder zelf in het bijzijn van notaris Bernardin, op zaterdag 27 april 1765.  Geboren in 1742 was Maria Theresia op dat moment 23 jaar, en niet 17 zoals Huart schreef.  

Zonder stoelgang

Op 9 februari 1759 kreeg ze een "hart vang" of "syncope" en zonder dat men hiervan de oorzaak kon achterhalen, stopten van dat moment haar maandstonden ("haeren stonden vloed").  Haar huid verloor stilaan haar natuurlijke kleur. In het jaar 1760 kreeg Maria chlorosis ("slym zugt") en haar uiterlijk kreeg een heel vale gele kleur. Vanaf 9 februari 1760, de feestdag van de heilige Appolonia (één van de heiligenbeelden in het driemaagdenretabel: Het wereldberoemde driemaagdenretabel) kwam ze haar bed niet meer uit. In september stopte haar stoelgang. Ze liet, zo schrijft Huart, zelfs geen 'wind' meer ("nochte ook langs Aers geenen den minsten Wind gelost"). Het duurde soms drie tot vier dagen vooraleer ze kon urineren. Af en toe braakte ze wat geel gekleurd water uit. Meermaals had ze te kampen met hevige hoofdpijn en zware hartkloppingen, waarna een flauwte volgde die zo lang kon aanhouden dat de ouders vreesden dat hun dochter zou sterven. 

Bloedverlies

Ze leed meermaals van een hevige pijn in de "slinke Boven Buyks Zyde", waar zich een "merkelyke verheventheyd vertoond", waar af en toe een "gedommel" te horen was. Op 9 oktober 1763 braakte ze een "halve pinte" zuiver bloed uit waarna de pijn opmerkelijk verminderde. Op 3 maart 1765 ontsnapte langs de mond "eene meerdere hoeveelheyd Bloeds maer van kwaeden geur". Vooraf was de zwelling en de pijn toegenomen, haar ledematen voelden koud aan en ze was nat van het zweet. De ouders vreesden dat Maria zou sterven en ontboden pastoor Vandersmissen voor het toedienen van de laatste sacramenten. Een dag later keerde pastoor Vandersmissen terug en was zeer verwonderd Maria met een "wit natuerlyk aenfcheyn de Lippen rood zonder Slym Zugt" aan te treffen. 

Slapeloos

Opmerkelijk was dat Maria nooit sliep, zelfs 's nachts was ze bijzonder waakzaam en vertoonde ze zelfs niet de minste zwijmeling. Ondanks het feit dat ze al bijzonder lang op dezelfde matras lag en vaak heel benauwd zweette, trof men nooit de minste onzuiverheid aan op haar lichaam en hoofd of in haar bed: "geene de minfte onzuyverheyd nochte onrynig Dier gespeurd niet tegenstaende dat eenen aenzienelyken tyd op de zelve matras blyft liggen". Niettemin waren ze om de drie à vier weken genoodzaakt de lakens te verversen en Maria een nieuw hemd aan te trekken, wat niet zonder moeite ging. 

Zonder voedsel

Bijzonder vreemd was dat noch haar haar, noch haar vinger- en teennagels leken te groeien. Ze moesten nooit worden geknipt. Uit haar neus kwam nooit een greintje snot. Tijdens het eerste jaar van haar ziekte had ze de helft van haar normale hoeveelheid voedsel gegeten. Het tweede jaar at ze aanzienlijk minder. Tijdens het derde jaar at ze elke dag een ei en af en toe twee kopjes thee. Het vierde jaar at ze nog minder en vanaf het vijfde jaar at ze zo goed als niets meer, met uitzondering van een thee om de anderhalve dag. De ouders bevochtigden haar lippen met wijn als ze overvallen werd door een flauwte. "Alle hoogtyden" kreeg ze het H. Sacrament toegediend en op Pasen 1765 (14/04) had ze  "met groote tegenwoordigheyd van Geeft haeren Paesschen gehouden". 

Huart op huisbezoek

Na naar het verhaal van moeder Susanna en Maria's zuster te hebben geluisterd, begaf Huart zich in het gezelschap van notaris Bernardin, naar het huis van de zieke.  Hij onderwierp Maria-Theresia aan een grondig en "nouwkeurig" onderzoek. Haar polsslag was zeer regelmatig tussen de 70 en de 80 slagen per minuut. "d'Oogen ícheenen wat duylteragtig alhoewel zonder ontsteking en storten hunne traenen volgens verklaer namentlyk wanneer ze van Geeft bedroeft is." Het gehoor was redelijk scherp en Huart nam aan haar mond "geenen kwaeden geur" waar. De tanden waren zuiver en de lippen hadden een "levend koleur". De spraak was stil, maar verstaanbaar en de ademhaling verliep onbelemmerd. De borsten hadden een "natuerlyke gesteltenis". Aan de linkerkant van haar buik stelde hij een zekere verhevenheid vast, maar niet echt "aenzienelyk". De buik was zacht en zonder spanning. "Aen alle de andere deelen wierd geen of zeer weynige Slym zugt gespeurd maer het aengezigt had noch een bleek geel kouleur". Met verwondering stelde Huart vast dat het lichaam geen doorligwonden of ontvelling vertoonde.

Een tweede keer op bezoek

Op 26 April 1770 begaf Huart zich opnieuw naar het huis van de zieke. De moeder verklaarde nog steeds dat de dochter niet uit haar bed was geweest en soms om de drie maanden zwart gestremd en deels vloeibaar bloed uitbraakte. Dit had zich de laatste keer voorgedaan tijdens de goede week van 1770. De moeder verklaarde dat het waterbraken vanaf 1768 grotendeels achterwege was gebleven en dat Maria sedertdien meer begon te urineren. Ze dronk nu weer wat meer thee en af en toe een beetje vleesjus en een "logt ey". Van tijd tot tijd was er nu wel stoelgang: "van tyd tot tyd een weynig Stoelgang van hoedanigheyd als schaepen drek". De moeder verklaarde "ook noch dat er op haer nochte in haer Bedstede geen onreynigt Dier bespeurd word en dat ze op den 15 april 1770 haeren Jubilé en Paesschen heeft gehouden."

Huart voerde opnieuw een onderzoek uit. De polsslag van Maria was nu eerder "gemaetigt", de spraak scheen helder. Haar lichaam was nog "vleeschzig en zonder aenzienelyke slym zugt" en de ademhaling onbelemmerd. 

Bovennatuurlijk?

Uit nieuwsgierigheid keerde Huart twee jaar later, op 21 mei 1772, terug. Zowel Maria's zuster als haar moeder vertelden dat er weinig veranderd was in al die tijd. Ze bleef volharden met een weinig vleesjus en een ei, braakte af en toe nog wat bloed uit en de stoelgang bleef zoals tevoren. Maar ze was nu "zeer dik met 't water belaeden".

Toen Huart zich naar haar bed begaf, trof hij haar in een andere toestand aan dan bij zijn eerdere bezoeken: "Dit gehoord hebbende heb ik my by de Dogter begeven en haeren Buyk aenzienelyk verheven als ook alle de andere met Slym en Waterzugt aengedaen bevonden den Pols was kleyn en rap de Adembaling belemmert doch blyft de spraek noch verslaenbaer Eyndelyk is het te verwonderen daer ze nu met zoo lastige ziekte aengedaen is dat er door haer lang liggen noch geen deel ontvelling bespeurd word".

Als ervaren dokter begreep Huart nog steeds niet wat er aan de hand was, en hij begon zich af te vragen of de ziekte wel een natuurlijke oorzaak had en niet eerder veroorzaakt was door iets bovennatuurlijks: "Maer wat voor gedagten zal nu den Ervarensten uyt zoo een geval willen opmaeken is dit natuerlyk of bovennatuerlyk? Kan het niet wezen dat deze ziekte uyt eenen schrik of vrees of uyt andere onbekende oorzaeken waer door de Maend Stonden wederhouden zyn geworden is te wege gebragt? Kan de Natuer de overtollige en onnoodige Stoffen op zekere bepaelde tyden niet langs den doen ontlasten?" Hij dacht hierbij aan het geval van een andere patiënt bij wie de maandstonden vier maanden waren uitgebleven: "Ik heb by een Vryfter een kleyn Gefwel als een Furunculus aen het Navel-Gewest, ontmoet, uyt welk, van zelfs opengeborsten zynde, niet dan zuyver Bloed zig by beurte ontlaste, even op die wyze als in den Stonden-Vloed gefchied: deze ontlasting heeft haer ontrent vier maenden by-gebleven, als wanneer d'opening door de Natuer toegeheeld zynde, zyn de Stonden die te vooren zoo lang agtergebleven waeren, nu wederom op de bepaelde tyden längs den natuerlyken weg te voorschyn gekomen"

Gevallen van de "vyfde soort"

Huart was er zich van bewust dat hij beide patiënten niet zonder meer met elkaar kon vergelijken. Immers, Maria lag al jaren in bed te zweten, zonder voldoende voeding: "voorwaer ik hope dat den tyd ons meerder licht verschaffende, zal doen zien, wat men'er van konnen beslissen." Hij besloot zijn relaas met de stelling dat je niet te snel mocht gaan over zo'n gevallen, dat een dokter alle vlijt en listen aan de dag moest leggen om de natuurlijke oorzaak van de ziekte te achterhalen. Mogelijk was er sprake van bedrog ("is 't dat'er eenig schuylt"). Het was raadzaam, zo stelde Huart om in gevallen van de "vyfde soort" waar "toevallen zeer wonder en onuytleggelyk zyn", met andere "geleerde mannen" te overleggen alvorens verklaringen op papier te zetten. Anders, meende Huart, kon men mensen fout van toverij gaan beschuldigen of zouden rechters door valse betichtingen kunnen worden misleid: "Op deze wyze voortsgaende zal men beletten, dat de Bezweiring ofte Belezing niet misbruykt, nochte verfcheyde persoonen door het gemeyn voor Tooveraers verdagt ende vervolgens niet mishandelt zullèn worden; of dat onkundige Rechters door valsche betigtingen niet zullen worden misleden."

Kris Merckx

De geschiedenis van het dorp...

Unsplashed background img 2

Facebook