Hallo, deze site is gebouwd door Kris Merckx. Heb je zelf digitale hulp of ondersteuning nodig als particulier, bedrijf, VZW, school of vereniging? Bel me op 0497 94 40 81
De laatste boeufjacht
Servaes Kinnart
’t Gebeurde in de tijd toen de mensen nog op de buiten mekaar na hun dagtaak opzochten om samen onder een lommerrijke boom of aan de poort van de één of andere hoeve de lange zomeravonden gezellig door te brengen. Het was een talrijke bende die bij ons thuis aan de poort haar dagelijkse zitting hield. Wij telden soms wel dertig man. Die van Suskes, van nonkel Jan, van Maurus, van Jukke van Nies, wij zelf en nog anderen! TV’s bestonden nog niet. Radio’s en kranten - misschien een stuk of vier in een gans dorp - waren zeldzaam. Wij waren al tevreden met de mededelingen die Tiske, onze veldwachter, ‘s zondags na de vroegmis ten gehore bracht.
Wat er verder in het dorp voorviel, zou dan wel ‘s avonds in geuren en kleuren worden verteld. En inderdaad! Gebeurtenissen uit lang vervlogen tijden werden opgerakeld. Die vertellingen waren voor de jongeren onder ons de eerste lessen in onze dorpsgeschiedenis. Met heimwee denk ik soms terug aan die avondlijke bijeenkomsten, die niemand van ons voor geen geld ter wereld had willen missen.
Op een van die avonden was ook onze nieuwe organist, een man uit Tienen, na een late kerkdienst blijven plakken. Hij was zodanig onder de betovering gekomen van de avondstemming, dat hij als stedeling de wens uitsprak de buitenmens wat beter te leren kenen. Daartoe werd hem de gelegenheid geboden toen de Keizer van Suskes de vraag stelde of een van de aanwezigen ooit een ‘jacht op de boeuf’ had meegemaakt.
De oudsten onder ons konden hun glimlach moeilijk verbergen, maar hielden wijselijk hun mond. Onze organist, die nog nooit van ‘de boeuf jagen’ had gehoord, kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg om uitleg.
‘Dat is een moeilijke vraag, vriend’, zei de keizer met het ernstigste gezicht van de wereld, ‘nooit heeft iemand de boeuf van dichtbij gezien. Hij schuwt het daglicht als de pest en als hij zich op pad begeeft, is dat veelal op donkere nachten. Is het een mens, is het een dier, een spook of een geest? Ik weet het niet!’ En als de keizer, dé specialist inzake spoken en weerwolven, het niet wist, wie kon het dan wel weten? Een onbehaaglijk gevoel kwam over de aanwezigen.
Nooit heeft iemand de boeuf van dichtbij gezien.
Hij schuwt het daglicht als de pest
en als hij zich op pad begeeft,
is dat veelal op donkere nachten.
Is het een mens, is het een dier,
een spook of een geest?
‘Maar’, zo ging keizer onmiddellijk voort, ‘ik heb nog nooit gehoord dat hij mensen heeft lastig gevallen. Op een zondagavond kwamen mijn kameraad en ik tamelijk laat van de kermis in Eliksem. Op zeker ogenblik zagen wij een gedaante die zich, toen wij naderbij kwamen, vliegensvlug uit de voeten maakte en zich verder in het veld terugtrok. Was het de ‘boeuf’, die zelf bevreesd was om gezien en herkend te worden? Hoogstwaarschijnlijk, maar in ieder geval, niemand had hem graag in de buurt. Daarom was ook iedereen geneigd om hem op te jagen en te verdrijven.’
De zomer ging voorbij, het graan was binnengehaald. De avonden werden langer, de nachten donker, de ideale omstandigheden voor de ‘boeuf’ om zijn nachtelijke omzwervingen te houden.
Maar de avondlijke bijeenkomsten gingen door zolang het weer zacht en draaglijk bleef. Tot op een avond dat de keizer, later dan naar gewoonte en buiten adem, in de kring verscheen om hijgend mee te delen dat, naar zijn gevoel, de boeuf opnieuw in het Eliksemveld verschenen was. ‘Ik voelde het al enkele dagen in mijn knoken dat er iets abnormaals gebeurde’, zei de keizer. ‘Ge hebt het misschien ook al gezien dat er thuis wat hoger in ‘t veld een mijt oud stro is blijven liggen. Wel, op een avond, toen ik nog een kleine ronde deed, keek ik toevallig die kant op en zag in het halfduister een donkere gedaante uit het stro opstaan. Ik vond dat eigenaardig en, ja hoor! De volgende avonden zag ik hetzelfde tafereel. Nu ben ik er zeker van overtuigd dat de ‘boeuf’ opnieuw present is.’
‘Doch deze keer moet hij eraan geloven, hij moet weg uit deze streek en voor altijd. Wie doet er mee?’
‘Doch deze keer moet hij eraan geloven,
hij moet weg uit deze streek en voor altijd.
Wie doet er mee?’
Allemaal! Zelfs onze organist was bereid.
‘Luister dan goed wat wij gaan doen’, zei keizer. ‘Voorziet u allemaal van een goede stok om hem een geduchte rammeling te geven, die hem de lust zal ontnemen nog ooit terug te keren. Wij zullen in alle stilte de mijt omsingelen en een onderlinge afstand van enkele meters in acht nemen. Ik zelf zal trachten de mijt op verschillende plaatsen in brand te steken. Maak vooral geen lawaai! Niet in het minste, of alles is vergeefs!’ In alle stilte vertrokken we. Er werd zelfs niet meer gefluisterd. Een kerkuil, die traag in het maanlicht voorbijvloog, benadrukte door zijn langgerekte ‘Psst, Psst!’ de noodzaak van absolute stilte. De posities werden ingenomen. Er volgde een tijd van zenuwachtig wachten. Plots laaiden de vlammen op en keizer brulde uit volle borst: ‘Ik zie hem, ik zie hem! Langs hier! Langs hier! Hij gaat er dedjuu nog van door!
‘Ik zie hem, ik zie hem!
Langs hier! Langs hier!
Hij gaat er dedjuu nog van door!’
De hele bende dook vlug de donkere avond in. Alleen de man van Tienen was waarschijnlijk zodanig verbouwereerd of verblind door de hoog oplaaiende vlammen, dat hij niet meer wist welke kant hij moest kiezen. Roepen hielp niet, geen mens scheen hem te horen. Urenlang heeft de arme man in het veld rondgezworven tot eindelijk de morgenklaarte en de kerktoren van Hakendover hem de goede richting wezen.
Later, veel later, gaf hij nederig toe dat de boeren van Hakendover hem lelijk hadden beetgenomen. Maar van de boeuf is er sedertdien ook geen spoor meer gevonden.