Hallo, deze site is gebouwd door Kris Merckx. Heb je zelf digitale hulp of ondersteuning nodig als particulier, bedrijf, VZW, school of vereniging? Bel me op 0497 94 40 81
Spoken en weerwolven te Hakendover
Servaes Kinnart
Het ging er soms nogal heftig aan toe op die zomeravonden, nu reeds jaren geleden, toen wij en onze buren naar dagelijkse gewoonte samen voor de poort zaten en de gebeurtenissen van de dag bespraken.
‘’t Schijnt dat het gespookt heeft op het kerkhof’, zei de Dikke van Louis van Lammes. Algemene stilte, grote ogen en gespannen verwachting! Wat de Dikke niet zei, was dat hij en Mille van Pachtes zich op een avond achter een grafsteen op het kerkhof hadden verborgen in afwachting dat Tis van Tisses daar voorbij zou komen. Tis had de gewoonte om de weg te korten steeds over het kerkhof te lopen om naar huis te gaan. Enige dagen voordien was de nonkel van Tis begraven. Toen hij eindelijk verscheen, meende hij een smartelijk gekreun te horen aan zijn nonkels graf. Hij stopte als gepara- lyseerd en keek gespannen toe. Opnieuw dat smartelijk ge- kreun en geweeklaag. Als een pijl uit een boog vloog Tis over ‘t kerkhof en een paar minuten later hoorden de twee mannen hoe hij thuis op de poort stampte en huilde om binnengelaten te worden, want ‘het spookte rond nonkels graf’. Naar het schijnt zat de familie er sprakeloos bij toen Tis hijgend en stotterend zijn relaas deed.
‘Jezus, Maria, Jozef, sta ons bij’, zei Trees bleekjes en geschokt.
Enkele jaren geleden hadden zij ook een mysterieuze ge- beurtenis meegemaakt. Op een avond zat de familie, behalve Jef, rond de Leuvense stoof bijeen en bad de rozenkrans. Bo- ven de keuken was de zolder, die vanuit het poorthuis met een ladder te bereiken was. Trees bad voor. Op zeker ogenblik hoorden ze alleen een geheimzinnig ge- rucht op zolder als van iemand die met een zware keten be- laden ronddoolde.
‘Stil! Ik hoor iets’, zei Fien. Ge kunt nu denken hoe aller ogen angstig naar de zoldering keken, maar ...overal stilte. ‘Gij hoort ook altijd iets’, zei Thijs tegen Fien. Nauwelijks was Trees aan een nieuw weesgegroetje begonnen of het ge- rammel van een keten was wederom te horen. ‘Hoort ge het nu, pa, hoort ge het nu’, gilde Fien ontzet. En Thijs voelde zich ook niet meer op zijn gemak. Maar de nonkel, die bij hen inwoonde, verklaarde in een opwelling van heldhaftigheid dat hij meer van het geval wilde weten en beval Trees de kaars aan te steken om met hem de zolder te inspecteren.
‘Neen, nonkel, neen!’, krees Trees ontzet, maar onder de uitdrukkelijke verzekering dat hij haar op de voet zou volgen, stemde zij na lang aandringen toch toe. Met de kaars in de hand en bevend over al haar leden ging Trees trede bij trede de ladder op en vergewiste zich bij ieder trapje dat nonkel haar wel volgde. Toen haar hoofd ongeveer ter hoogte van de zoldering kwam, greep iets of iemand haar bij het haar. Gillend tuimelde zij van de ladder, gelukkig in de armen van nonkel, om dan samen naast elkaar op de grond te belanden. Het kaarsvlammetje sputterde wat na. Toen een windstoot als van iemand, die een grote sprong deed om zo vlug mogelijk langs het achterpoortje te kunnen verdwijnen, het volledig doofde.
Later heeft men op zolder een koeienketting teruggevonden. Maar van dat ‘iets of iemand’ geen spoor, tot op een zekere dag Jef, die op de bewuste avond afwezig was, zich liet ontvallen dat de zoldering bij hem thuis niet erg hoog was en dat hij ver- schillende keren naar beneden was gesprongen zonder de lad- der te gebruiken.
In ieder geval, ik heb nooit geweten dat de ongelovigen de gelovigen hebben kunnen overtuigen in het al dan niet be- staan van weerwolven en spoken. De laatsten waren in hun geloof hardnekkiger dan de eerstgenoemden.
Ha, dat bestond niet? Neem dan eens het geval van Rist de Beer. Die woonde in Grimde, en als alle stedelingen had hij over de eenvoudige dorpelingen maar een pover gedacht. Dat belette hem echter niet bijna dagelijks naar Hakendover af te zakken om zijn vriend Armand, de smid en tevens cafébaas, te bezoeken. Aan bezoekers in de smidse was er nooit gebrek. Ook onder dezen waren er gelovigen en ongelovigen. Rist maakte hen die geloofden in spoken en weerwolven uit voor onnozelaars. Dat is hem eens slecht bekomen.
Op een avond was Loerre van Stevens, die recht tegenover het kasteel van Rosseeuw woonde, vroeger naar huis gegaan dan gewoonlijk. Hij had een kalf uit de stal gehaald en zich verdoken opgesteld achter een dikke pilaster van de inrit van het kasteel. In de late avond hoorde hij Rist de Beer aan- komen, in zijn eigen mopperend en soms hardop lachend, waarschijnlijk om de onnozelheid van die domme boeren. Toen hij op de hoogte kwam van de inrit, gaf Loerre het kalf een flinke duw en het beestje sprong, luid loeiend voor de voeten van Rist, de steenweg over. In die tijd was er nog niet zoveel verkeer als nu. Rist was als van de hand gods geslagen en het duurde een hele tijd voor hij zich bewoog. Maar dan nam hij een vliegend vertrek en keek soms achterom om te zien of dat kalf, een zwart kalf, hem volgde.
Was dat wel een kalf of was het niet eerder een of andere boze geest, die de gedaante van een kalf had aangenomen? Lange tijd heeft men Rist in de smidse niet meer gezien. Zijn vrouw vertelde later dat hij thuis was gekomen zo bleek als een doek en stotterend als een kind. Zijn overtuiging als zouden er geen spoken en weerwolven bestaan, had een flinke deuk gekregen.
‘Ik kan er niet aan doen’, zei Leonie van Jan Kiek, ‘maar ze bestaan, zo zeker als twee en twee vier is. Mijn vader kwam eens ‘s avonds laat te voet van Wommersom en aan het pachthof van Mayson sprong er iets op zijn rug en gromde ‘Draag!’.
Vader voelde harige armen rond zijn nek en harige benen op zijn heupen. Verder werd er geen woord gesproken. Aan het kasteel van Storms sprong het gedrocht van vaders rug en verdween in het bos. Moeder heeft hem verschillende borrels geschonken om hem terug op zijn positieven te krijgen. ‘
‘Ha! Ze bestaan niet. En gij nu.’