Zoek teksten, afbeeldingen, video's

Hallo, deze site is gebouwd door Kris Merckx. Heb je zelf digitale hulp of ondersteuning nodig als particulier, bedrijf, VZW, school of vereniging? Bel me op 0497 94 40 81

Onkruid

Tussen de suikerbieten tierde het onkruid. Hoge ranken zumpt  en hier en daar een anderhalve meter hoge wilde distel met felroze bloemen. Op de grond woekerde het varkenskruid alsof het je voeten elk moment kon verstrengelen en je als boerenzoon kon meesleuren naar onderaardse krochten. ‘s Nachts zwiepte dat onkruid demonisch door mijn dromen. Het plakte aan mijn gedachten als kleefkruid. Mijn dromen konden de mijmeringen in mijn hoofd niet sussen, die nachten van de dagen tussen zwalpend onkruid.

Twee weken duurde het nu al. Elke voormiddag trok ik met mijn vader naar het open veld achter de heuveltop van de Ezemaalseberg. De krabber stond vaker in de weg dan dat hij van nut was. Ik leunde er op met mijn linkerhand om al bukkend de dikke stengels van de zumpt met wortel en al uit de grond te trekken. Stapels onkruid vormden een afgesleten berglandschap achter en naast ons, dat een aantal bieten het nodige licht ontnam. Keuzes maken soms. Beter dat dan de bieten die keurig in het gelid groeiden, te laten versmachten tussen vierkante en vierkante meters onkruid.

Bieten waren een miserie. Ze vroegen veel werk, zelfs in een gemechaniseerde tijd en ze brachten weinig op. En dat allemaal voor stapels suikerklontjes en bruine suiker, kandijsuiker en kinnekessuiker. Die suiker aten we op onze rijstepap bij Hemelvaart of ‘s avonds dik gesmeerd op een boterham als er niets anders meer te ratsen viel. De suiker maakten we niet zelf. In september, oktober of nog later reed mijn vader de suikerbieten met zijn wagen stapel per stapel naar de suikerfabriek, die je vanaf de heuveltop in de verte kon zien. Als moderne kerktorens van het kapitaal en de nijverheid prikten de fabriekstorens in de breekbare lucht.

Mijn vader keerde dan terug met zijn wagen vol geladen met witte pulp, alle overschot eigenlijk die ze daar in het fabriek niet meer konden gebruiken. De boeren mengden die pulp met het bietenlof. Dat lag daar dan maandenlang in een boomgaard naast de boerderij, tot de laatste resten in het volgende voorjaar waren opgebruikt. De zachte geur van in het begin, trok stilaan weg en maakte plaats voor een verstikte warmte en een rotte pulpgeur. Maar de koeien die in de winter op stal stonden, waren tegen dan de smaak en geur van fris weidegroen al lang vergeten, alsof het oorlog was en je nu eenmaal mag van geluk spreken als je op zo’n momenten nog iets te eten krijgt.

Onkruid bracht al helemaal niks op, integendeel, het vergde tijd. Het leek alsof er nooit een einde aan kwam. Het was al evenzeer kruid als al dat andere kruid en die bieten. Maar het was onbruikbaar voor de beesten of voor de fabrieken.

Ik weet nog dat ik daar op een morgen op de top van de Ezemaalseberg stond, dik tegen mijn goesting. Mijn hoofd hamerde alsof er van binnen een roodkoperen wekker met een hels lawaai rinkelde om me te doen opstaan. De pinten bier van de avond tevoren op de Veemarkt te Tienen waren er op dat moment te veel aan. ‘s Avonds een pot of meer dan één teveel, dat is vooral ‘s avonds plezant, maar niet op een berg vol onkruid. Het onkruid in mijn handen, het deed pijn daar op de berg. Wat verder groeide de gerst en de tarwe waaruit liters en liters bier en jenever werden gebrouwen. Daar was geen kruid tegen gewassen en daar schoot het onkruid ook niet zo wild en tierend tussen op. Maar aan bier wilde ik op dat moment niet meer denken. Het gedacht alleen al bezorgde me een onsmakelijk gevoel.

Vandaar dat mensen zeggen zeker dat onkruid niet vergaat. Tegen het moment en zelfs op het moment dat je het met fors uit de grond trekt, zwiert het zijn zaden uit, zoals de boeren vroeger uit hun hemdsrok. 

Zijn pa en mijn pa

Zo zei hij het elke keer als hij me zag aan de toog van de Welkom:  Als zijne pa en mijne pa samen geraakten, dan werd er wat jenever binnen gegoten.Dat klopt in ieder geval voor zijn vader. Mijn pa dronk ook wel een glas, maar zeker niet iedere dag, in die tijd.

Het moet eind jaren 1970 geweest zijn of misschien nog wel de eerste helft van de jaren tachtig. Willy zat thuis aan de keukentafel, hij had één van zijn kuifkes bij en hij vroeg mijn pa of het een popke of een manneke was. Mijn pa nam het beestje met zijn logge handen uit de kooi. De vogel liet zich gedwee vastnemen. Pa tuitte zijn lippen en blies op de achterste veertjes. 

Het is een manneke,  zei hij.  

Godverdomme,  zei Willy , en die man van Sint-Truiden heeft nog zo gezegd dat het een popke was.

De vogel ging terug zijn kooike in op de hoek van de keukentafel. Mijn pa haalde in de salon de fles oude graanjenever en hij goot het glaasje van Willy en hemzelf vol. Die affaire met het popke was rap vergeten. Een drupke, Willy?Een groot drupke groot, het was zo weg. Sommigen nipten eraan, maar de meesten in die tijd, zoals ook dokter Lievens, kieperden het in één trek achterover. Lievens, de huisdokter, die toen nog met zijn wagen zelf tot bij de mensen reed, was een lange magere man met grijs haar en een ver vooruitstekende neus. Het topke van zijn neus was paars van de vele drupkes die hij tijdens zijn ronde dronk.  

Op zekere dag zette pa Willy een fles “Stroh” rum voor van 82°, een fles die hij van Jan Deblauwe, Greta Verhaegen haar man, had gekregen. Net zoals de jenever sloeg Willy er in een ik en een gij twee, drie glazen van achterover. Later zei hij tegen onze pa dat hij daarna toch wel een dag of twee drie in zijne nest had gestoken. De rest van die fles heeft jarenlang nog in de salon in de wandkast gestaan waar ze voor het grootste deel “vervlogen” is in de wind. Het laatste beetje heb ik eens in de chocomousse gekapt, en toen was iedereen thuis halfzat na het eten van een kommeke 's zondagsmiddags.

Uw pa, zei ik altijd tegen Danny, was een goed werkman. In ons keuken heeft hij in die jaren nog blauwe tegeltjes tegen de muur gezet. Het moet zijn dat hij jenever in zijn cement gedaan heeft, want de meeste hangen nog altijd vast gelijk vliegenstronten op een autokoffer.

Danny lachte eens. Het deed hem deugd om over zijn vader te horen vertellen. Iedere keer als ik in de Welkom was, deden we hetzelfde verhaal. Dat verhaal van die jenever en van zijn en mijn pa.

Het mag zijn dat sommigen er al eens scheef naar keken, naar die mannen van Rutten, maar noch mijn vader noch ikzelf hebben er ooit enige hinder van ondervonden. Het waren ruwe bolsters met een zachte pit. Gelijk eenieder hebben ze het goede in hun. Uw pa en ma,zei Danny wel eens, dat waren nog goei mensen, in die tijd. Die hadden de oorlog nog meegemaakt.

Zo ben ik he,  zei hij, ze moeten niet met mijn kloten spelen, maar dat waren goei mensen. Tegenwoordig hebben de mensen allemaal veel ijle aan hun gat. 

Als ge het maar weet.  

Hij trakteerde me nog een pint en ik hem één. Zo ging dat een tijd door, zoals bij ons vaders en die fles jenever.

Ik had mij voorgenomen Danny, dat op de dag dat de keuken in de hoeve van Sissen weer in orde zou zijn, ik u als eerste zou vragen om daar aan de tafel waar ook uw vader zat, samen met mij een glas te heffen. Maar soms vergaat onkruid wel. Zo uit zijn eigen, ook al schiet het goed op oude muren. Soms krult het zijn bladeren als verschroeide takken in de zon.   

Kris Merckx,  3 juli 2018

Contacteer ons nu